Het zen zien tekenen is van alle tijden, al werd het niet zo genoemd. Ook door grote kunstenaars in het verleden werd goed kunnen zien en tekenen als belangrijke vaardigheden gezien.
Cézanne had zo’n ontzag voor het tekenen dat hij wanhopig twijfelde of hij deze kunst ooit meester zou worden, maar hij bleef eraan werken tot hij stierf. Michelangelo zou van El Greco gezegd hebben “Hij is werkelijk een heel aardige man, het is jammer dat hij niet zo goed kan tekenen”. En de Japanse Hokusai zei op z’n tachtigste dat hij eigenlijk nog dertig jaar nodig had…
Dit getuigt van een grote achting voor de vaardigheid van het tekenen naar waarneming.
Tekeningen zijn een zo directe weerslag van de hand van de kunstenaar dat je direct herkent of deze worstelde met het onderwerp, of er juist diep mee in contact stond en de tekening als vanzlef uit de pen stroomde. In die zin is elke tekening een eerlijke weerslag van het ‘zien’ en de gemoedstoestand van de tekenaar.
Auguste Rodin beschrijft hoe hij zijn modellen tekent zonder op papier te kijken: “Niet een keer heb ik tijdens het trekken van deze contouren mijn model met de ogen losgelaten, omdat ik me door niets wilde laten afleiden van hoe ik haar zag. Op die manier kan geen enkele gedachte de stroom van sensaties van mijn oog naar mijn hand onderbreken.” |
Frederick Franck zegt in zijn boek ‘Zen Zien, Zen Tekenen’:
"Iedere authentieke kunstenaar heeft het zien/tekenen opnieuw ontdekt en in praktijk gebracht. Vanaf de Griekse vaasschilders, Leonardo da Vinci, Michelangelo, Rembrandt tot en met Delacroix, van Gogh, Degas, Klimt en Schiele. Alle werk van hen bewijst dat. De razendsnelle tekeningen van Venetië die Turner maakte, of de mensen van Rembrandt, staan heel ver af van ‘schetsen’, het zijn prachtige tekeningen die met de snelheid van het licht zijn ontstaan. Ze zijn meer: ze overbruggen de afstand tussen Westerse kunst en die van het Verre Oosten".